Ik schreef deze column voor Items in september 1999. Van de vermelde, laatste ontmoeting met Marko Fondse kan ik me inmiddels niets meer herinneren. Wel zie ik nog levendig voor me hoe ik begin jaren tachtig op bezoek ging bij hem en zijn partner in de Koestraat in het rode hart van Amsterdam. Bij die gelegenheid deed hij me La chanson d’Ève kado, een dichtbundel van Charles van Lerberghe, een Belgische dichter en schrijver die in het Frans schreef en leefde rond de vorige eeuwwisseling. Net als zijn goede kennis Maurice Maeterlinck was hij bij leven een Europese grootheid. En net als de Nobelprijswinnaar Maeterlinck wordt hij nu nog door een enkeling gelezen. Fondse wees me ook op het werk van A.C.W. Staring en droeg diens prachtige Aan de maan voor: ‘Toon ons uw luister, o zilveren maan!’.
* * *
Marko Fondse heeft een groot deel van zijn leven gewijd aan het vertalen van de Russische dichter Vladimir Majakovski. Hij sprokkelde klanken, woorden, zinsdelen en bouwde zo Makakovski’s dichtwerk opnieuw op. Ik schreef hem begin jaren ’80 een brief. Vroeg hem voorzichtig wat ie van mijn gedichten vond. Zijn handgeschreven antwoord kan ik nu niet meer vinden – te goed opgeborgen. Fondse, die in augustus overleed (oude koek, ik weet het), heeft nooit geweten hoe belangrijk zijn brief voor mij is geweest. Hij was vriendelijk en voorzichtig in zijn oordeel, prees een enkel beeld zonder mijn andere probeersels af te breken. Hij zou zijn best voor me doen, schreef hij. En hij hield woord: een jaar later debuteerde ik in De Tweede Ronde.
Het werk van de grafisch ontwerper en de vertaler is vergelijkbaar. Beiden lenen hun boodschap en maken die communiceerbaar in een ander ‘taalgebied’. De vertaler vertaalt het origineel, de ontwerper vertaalt de boodschap. Maar wat betekent dat dan – vertalen? De affiche-ontwerper Cassandre zag zich als een telegrafist, die berichten letterlijk codeert en daaraan bij voorkeur niets toevoegt. De dichter Robert Lowell had meer oog voor het bondgenootschap tussen vorm en inhoud. Hij schreef:
Strenge metrische vertalers bestaan nog steeds. Zij leven schijnbaar in een zuivere wereld die nog niet is besmet door moderne poëzie. Hun moeilijkheden zijn groot en oprecht, maar het zijn taxidermisten, geen dichters, en hun gedichten lijken op opgezette vogels.
Lowell noemde zijn vertalingen ‘imitaties’ om aan te geven dat poëzie over de ‘taalgrens’ opnieuw bezield moet worden. De Belgische Humo geeft daarvan af en toe mooie voorbeelden: ‘The yellow brickroad’ wordt ‘De steenweg naar Geel’, en ‘On the waterfront’ ‘Op de kaaien’.
Ook de ontwerper moet imiteren. Hoe meer hij zich slaafs onderwerpt aan programma’s van eisen, des te levenlozer lijkt zijn werk te worden. Lowell’s opgezette vogels roepen het beeld op van eindeloze vitrines vol moderne beeldmerken. Het is geen toeval dat de roep om bezieling en bevlogenheid steeds luider wordt.
Toch is de vertaler geen dichter en de ontwerper geen kunstenaar. Marko Fondse schreef ook ‘eigen’ poëzie, verzameld in de bundel Herderstas. Wie dat leest, ervaart een gebrek aan noodzakelijkheid. Fondse had Majakovski nodig om zijn talent te ontplooien. Iets dergelijks is ook zichtbaar in het ‘vrije’ werk van ontwerpers. Zonder de boodschap van een ander wordt hun vorm vrijblijvend. Anthon Beeke en Globe, Irma Boom en SHV, Dick Bruna en Uitgeverij Bruna, Wim Crouwel en het Stedelijk Museum, Jaap Drupsteen en de VPRO, Gert Dumbar en de PTT, Hard Werken en Bert Bakker, Ootje Oxenaar en De Nederlandse Bank, Swip Stolk en het Gronings Museum, Jan Van Toorn en Drukkerij Mart. Spruyt, Piet Zwart en Bruynzeel – de ontwerper maakt zijn beste werk voor zijn beste opdrachtgever.
Jaren na die eerste brief liep ik Fondse nog ‘ns tegen het lange lijf. Ik had net een bundel gepubliceerd, maar dit keer hield hij zijn mening voor zich. We hadden elkaar teveel uit het oog verloren. Of misschien was ik in zijn ogen van een dichter een ontwerper geworden. Hoe dan ook, hij kroop in zijn schulp van elegante vormelijkheid en keerde me betekenisvol de rug toe.