Reizend op steamers en met karavanen zag ik hem al vaker staan. Het onheil dat hij bij zich draagt, verschilt niet veel van stad tot stad. Ik herken zijn oogopslag. En zijn stem is steeds dezelfde.
Zoals hij daar staat, is hij verdwaald. Afkomstig uit Marathon, op weg naar Athene. Zo staat hij daar: een jongen, een kind nog. Hij staat, zijn hoofd naar links, de ogen in zijn hoofd naar links gedraaid.
Zoals hij daar staat. Hij draagt een helderwitte das. Zijn jas heeft al een herenmaat. Zijn broek loopt uit in lompe schoenen. Die men voor degelijk verslijt. Hij heeft de tijd. Geen moeder zal hem binnen roepen.
Zoals hij daar staat. God weet hoe koud het was. Jas en das zijn niet voor niets. Wind is water. Wind is glas. ‘Scott bereikte half april. Toen keerde hij – met achterlating van de Britse vlag – terug tot maart.’
Zoals hij daar staat. De straat is een verdroogd kanaal. De gevels reiken metersdiep. Ooit zag men schepen door het centrum varen. Over Picadilly, langs Trafalgar Square. Als eigentijdse kathedralen.
Zoals hij daar staat. Op een willekeurige straathoek. Op de uitgevouwen vlakte van een plattegrond. Mijn vingers wandelen wat rond. De kleuren zijn voorgoed verschoten. Hij voelt de schaduw van mijn hand.
Zoals hij daar staat, is hij verdwaald. Afkomstig uit Marathon, op weg naar Athene. Zo staat hij daar: een jongen, een kind nog. Hij staat, zijn hoofd naar links, de ogen in zijn hoofd naar links gedraaid.
Zoals hij daar staat. Zijn pet is groot. Zodra die past, wordt hij soldaat. Te wapen! Te wapen! Met vliegende vaandels en slaande trom. En als één der stormende paarden het bronzen ros van Wellington.
Zoals hij daar staat. De uren zijn opnieuw verstreken. De dagelijkse dooi zet in. Blauwe dames, grijze heren sijpelen uit hun kantoren. Vloeien tot een massa samen. Stromen langzaam langs hem heen.
Zoals hij daar staat. Zijn mond is een immense O. Hij schreeuwt het uit. Maar de woorden blijven steken. Zijn stem gaat in rumoer verloren. Niemand hoort wanneer hij zwijgt. Dan wordt de O weer koppelteken.
Zoals hij daar staat. Zichtbaar verlegen met zijn rol. Hij verschuilt zich achter een plakkaat. Als een Romein, op wiens kartonnen schild men leest: TITANIC DISASTER GREAT LOSS OF LIFE EVENING NEWS.
Zoals hij daar staat, is hij verdwaald. Afkomstig uit Marathon, op weg naar Athene. Zo staat hij daar: een jongen, een kind nog. Hij staat, zijn hoofd naar links, de ogen in zijn hoofd naar links gedraaid.
Zoals hij daar staat. Wie zal hem nog de terugweg wijzen? Wie straft zijn ongehoorzaamheid? Geen vader zoekt hem als verloren. Geen moeder zal hem binnen roepen. Al blijft het eeuwig etenstijd.
Zoals hij daar staat. Reizend op steamers en met karavanen zag ik hem al vaker staan. Ik volg hem. Hij komt mij telkens achterna. Wij jakkeren de wereld rond. Zoals de maan. Zoals de wereld om de zon.
Zoals hij daar staat. Stenig hem niet. Het is een kind. Zijn ogen zijn oprecht verbaasd. Hij vertelt maar wat hem is verteld. Onnozel kind, er komt een dag. Dan ben je groot. Dan past je pet. Dan komt de dood.
* * *
Tot het weinig dat ik nog weet van mijn medicijnenstudie, behoren de plechtig-ironische woorden van een hoogleraar in de medische fysiologie: ‘Het leven is een voortdurende strijd tegen de Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica. En die strijd dames en heren, verliezen wij altijd.’
Omdat de mens in wezen een organisch systeem is dat zich realiseert dat het tot chaos zal vervallen, zijn al zijn pogingen om een duurzame (of tijdloze) orde te scheppen symbolische projecten. Zo ook de Titanic, waarvan de veiligheid en het comfort net zo kwetsbaar bleken als de toenmalige wereldorde.
Ik schreef dit ‘prozagedicht’ in opdracht van de meestertypograaf Gerard Unger, mijn docent aan de Rietveld Academie met wie ik lang bevriend was.