Het schip bereikte voor de avond
de sprookjesstad. Alle schapen
werden naar hun kooi gedreven.
De herder zag die nacht zijn hond
hoog om een kudde wolken zweven.
De boer, hij zakte in de grond.
Een paardenkop stak als een steven
met gele manen uit de grond.
Toen was de hengelaar verdwenen,
naar men zegt, met lege handen.
* * *
Als student aan de Rietveld Academie schreef ik een opstel over De val van Icarus van Pieter Bruegel de Oude. Natuurlijk verwees ik naar ‘Musée de Beaux Arts’ van W.H. Auden (en Jan Emmens), maar ik zag de verzen van Judith Herzberg, Albert Verwey en Simon Vestdijk over het hoofd. Daar stond een suggestieve verwijzing naar De Val van Albert Camus tegenover:
Ik had misschien een meter of vijftig gelopen, toen ik een geluid hoorde, dat ondanks de afstand vreemd luid klonk in de stilte van de nacht, het geluid van een lichaam, dat in het water valt. Ik bleef doodstil staan, maar ik keerde me niet om. Bijna tegelijkertijd hoorde ik een kreet, die een paar maal weerklonk, een geroep, dat uit de rivier kwam en dat plotseling ophield. De stilte, die daarna plotseling over de verstarde nacht viel, leek eindeloos te duren. Ik wilde er heen hollen, maar ik bewoog me niet. Ik geloof, dat ik rilde van kou en opwinding. Ik wist, dat ik snel moest handelen, maar ik voelde hoe een dodelijke zwakheid zich van mij meester maakte. Wat ik toen nog meer heb gedacht ben ik vergeten. “Het is toch al laat, het is te ver weg”, of iets dergelijks. Ik bleef minutenlang doodstil staan luisteren. tenslotte ben ik langzaam door de regen verder gelopen. Ik heb niet eens iemand gewaarschuwd.
Vanzelfsprekend las ik ook de passages uit de Metamorfosen waarin alle figuren uit het schilderij voorbij komen (met uitzondering van de dode man onder de struiken). Ovidius richt zijn aandacht sterker op de menselijke tragedie dan op de moraal-van-het-verhaal. Bij hem geen ‘hoogmoed komt voor de val’, maar de radeloosheid van een vader (in de vertaling van Vondel):
De droeve vader roept, helaes geen vader meer:
Och Ikarus, myn zoon, waer vlieghtge nu dus veer?
Waer zytge, och Ikarus? waer zytge, o zoon, gebleven?
Hij zagh de veders, die om laegh op ’t water dreven,
Vervloekte zynen vont, begroef het lyk met smert
En rouwe aen zee, die naer zyn’ naem geheeten wert.
Vanuit dit menselijke perspectief is de afwezigheid van Daedalus op het schilderij opmerkelijk. Een mogelijke verklaring ligt bij de restauratie van het schilderij nadat het ooit zwaar beschadigd raakte. Toen werd de dalende zon toegevoegd en misschien ook Daedalus verwijderd. Voor dat laatste pleit een tweede versie van De val in het Brusselse Museum van Buuren. Op dat identieke schilderij (op de zon na) hangt Daedalus hoog boven de boer in de lucht. Omdat Vlaamse onderzoekers inmiddels hebben vastgesteld dat de ene Val geen kopie is van de andere, houdt die hypothese geen stand. Waarschijnlijk zijn beide schilderijen kopieën van een verloren origineel waarvan niemand weet hoe het er heeft utgezien.
Zelf koester ik de gedachte dat Bruegel Daedalus welbewust buiten het schilderij liet om zijn opdrachtgever en/of de kijker in diens positie te plaatsen. De val wordt zo de uitdrukking van het verdriet van een vader om zijn verongelukte zoon. Overigens had Bruegel volgens de schaarse gegevens geen enkele reden om zich in Daedalus te verplaatsen. Zijn beide zoons waren springlevende peuters toen hij, nog geen vijfenveertig jaar oud, overleed.
In 2013 maakte de beeldhouwer Anish Kapoor een installatie in het Martin-Gropius-Bau in Berlijn met als titel ‘Symphony for a Beloved Sun’. Voor een grote rode schijf stonden transportbanden waarlangs tergend langzaam massieve blokken was omhoog werden geleid. Op het hoogste punt kantelden de wijnrode (of bloedrode), om met een kletsend geluid te pletter te vallen. Hoewel Kapoor iedere uitleg weigert, is de verwijzing naar het Icarus-verhaal evident.